1. Historie van het Register BKA

Historie van het Register BKA

Storytelling: Beroepskeuze Adviesbureaus Opkomst, bloei en privatisering.

BEROEPSKEUZE ADVIESBUREAUS, 

Opkomst, bloei en privatisering.

OPKOMST

Het allereerste Nederlandse beroepskeuzebureau was het Haagsch Bureau voor Vakopleiding en Beroepskeuze, opgericht op grond van een initiatief in 1909 door de “Vereeniging tot bevordering van de vakopleiding voor handwerkslieden in Nederland”. De eerste particuliere beroepskeuze adviesbureaus op levensbeschouwelijke en godsdienstige grondslag dateren uit 1916. Door de technische en industriële revolutie ontstonden rond de eeuwwisseling tal van nieuwe beroepen: trambestuurders, chauffeurs en telefonisten. Er werd behoefte gevoeld aan methoden van geschiktheidsmeting, omdat de geschiktheid voor beroepen sterk uiteenliep. Ook was het niet langer vanzelfsprekend dat kinderen in het voetspoor van hun ouders traden bij de keuze van een beroep. Op basis van de persoonlijke eigenschappen en voorkeuren van de betrokkene kreeg hij/zij een advies voor een passend beroep. In 1926 vormden drie landelijke centrales, respectievelijk van humanistische, rooms-katholieke en protestants-christelijke signatuur, een overleg en samenwerkingsverband: het Centraal Comité van Samenwerking inzake Beroepskeuze. Dit Centraal Comité kon dan overleggen met de overheid. In 1943 is dit Centraal Comité ontbonden door de bezetter. In 1931 stelde de minister van arbeid een subsidieregeling in werking voor 12 gemeentelijke, 14 neutrale, 12 rooms-katholieke en 8 protestants-christelijke beroepskeuzebureaus. Kort na de Tweede Wereldoorlog, tijdens de wederopbouw van Nederland, startte de openbare beroepskeuzeadvisering op de arbeidsbureaus. Drijvende kracht was hier Ir. M. de Wolff die in november 1945 hoofd werd van de toen opgerichte afdeling Beroepskeuzevoorlichting van het Rijksarbeidsbureau, een onderdeel van het Ministerie van Sociale Zaken. Op dat moment bestonden er al 46 andere, zogenaamde ‘particuliere beroepskeuze-bureaus’. Na de Tweede Wereldoorlog kregen de beroepskeuze-bureaus een wettelijk geregelde status. Dat hield in: subsidie, rijksinspectie en een H.B.O. opleiding voor adviseurs. Eerst parttime en vanaf de 70-iger jaren dag- en deeltijdonderwijs aan de Academie voor School- en Beroepskeuzewerk in Tilburg, die enige jaren later omgedoopt werd tot Academie Mens Arbeid (A.M.A.). Later werden ook opleidingen tot beroepskeuze-adviseur gesticht in Deventer, Zwolle en Leeuwarden.(Warners 2014). Knooks Artikel 177, 1968, is een gedegen verhandeling over de opleiding tot beroepskeuzeadviseur (BKA).                                                                      

Net als in het onderwijs was er ook in beroepskeuzeland sprake van verzuiling. Er bestonden R.K. bureaus, Prot. Chr. bureaus en Bijzonder Neutrale bureaus. Zij werden ‘particuliere’ beroepskeuze-bureaus genoemd en werden door de overheid (Rijksarbeidsbureau, Ministerie van Sociale Zaken) gefinancierd. Daarnaast waren er ook de Openbare Bureaus voor Beroepskeuze, die als afdeling Beroepskeuze ingebed waren in de arbeidsbureaus.  Gezamenlijk vormden zij een landelijk net van beroepskeuze-bureaus, waar in totaal meer dan 450 adviseurs en ruim 40 psychologen werkzaam waren. Zij leverden een uitstekende kwaliteit in studie- en beroepskeuze-advisering. Grote namen bij de opbouw van dit landelijke net zijn: Mr. Drs. A.L.C. Knook (hoofd beroepskeuzevoorlichting arbeidsbureaus), Drs. W.E.H. Beijers (R.K., later directeur van de A.M.A.) , H. van der Vlist (bijzonder neutraal), Schreuders (Prot. Chr.) en S. Wiegersma (bijzonder neutraal).

KNOOK EN  BEYERS.

In de jaren ’90 van de vorige eeuw schreef Jan Slagmalen in  De Psycholoog interviews met twee belangrijke bouwers van de beroepskeuzeadvisering in Nederland. In het januari-nummer van 1991:  Arie Knook: mister beroepskeuze. In het januari-nummer van 1993: Vraaggesprek met Wim Beyers: Het particuliere beroepskeuzewerk. Deze twee artikelen geven een heel goed beeld van de opbouw van de beroepskeuze-advisering en de problemen die daarbij overwonnen moesten worden. (Slagmolen, 1991 en 1993.)

PSYCHOTECHNIEK / PSYCHODIAGNOSTIEK

Knook heeft het (na felle strijd tot in de Tweede Kamer) voor elkaar gekregen dat de beroepskeuze-adviseur ook een aantal psychologische tests mocht afnemen en interpreteren. Weliswaar onder supervisie en in samenwerking met psychologen. In de loop der jaren werden de kwaliteit en kwantiteit van de voor studie- beroepskeuze- en loopbaanadvisering  beschikbare tests steeds beter. De volgende tests waren o.a. in gebruik:

  1. Capaciteitentests zoals: DAT, Diagrammentest, Raven (PMT), Wechsler Bellevue, Slagboom, Wechsler-Stinissen, TNVA, VAT, WAIS, Wiggly, EPPS en NAT ’70.
  2. Belangstellingstests zoals: BIT, BTS en Keller-Knook (Preferentiële Activiteiten Test),
  3. Persoonlijkheidstests zoals: ABV, SIW, SPW, Wartegg en NPV.
  4. Selectietests (vooral op de arbeidsbureaus). Vele duizenden  volwassenen kregen een omscholing op het aan het arbeidsbureau gelieerde ‘Centrum voor Vakopleiding van Volwassenen’ (geschoolde handarbeidersberoepen in de technische en later ook administratieve sector). Ingeschreven werkzoekenden werden geselecteerd met behulp van de zgn. ‘Centrumtest’ ; een testbatterij van ‘paper- en penciltests’ aangevuld met  praktische tests. Deze testbatterij is speciaal ontworpen door:  J.G. Hische die hierop promoveerde.(Hische 1971).                                                

Het arbeidsbureau financierde ook de individuele omscholing tot vele andere beroepen. De ondersteunende selectieonderzoeken en geschiktheidsbepalingen werden ook door de beroepskeuze-afdelingen van het arbeidsbureau uitgevoerd. Door de psychologen van Arbeidsvoorziening  werden hiervoor testbatterijen samengesteld uit de tests die beroepskeuze-adviseurs tot hun beschikking hadden.

WERKWIJZE

Op de beroepskeuzebureaus trof men drie verschillende beroepsbeoefenaren aan:

  1. Beroepskeuze-adviseurs die de uitslagen van de schriftelijke tests interpreteerden, zo nodig individuele tests afnamen en het adviesgesprek met de cliënten voerden.
  2. Beroepskeuze-assistenten (geen specifieke opleiding) die de schriftelijke tests bij groepen cliënten afnamen, nakeken en de testscores noteerden in het cliëntendossier.
  3. Op elk (gesubsidieerd) ’particulier bureau’ werkten één of meer psychologen die de beroepskeuze-adviseurs coachten.

Voor de arbeidsbureaus was er een ‘Centrale Dienst Beroepskeuzevoorlichting’ bij het Directoraat Generaal voor de Arbeidsvoorziening ( Arbvo) in Rijswijk. Die gaf vaktechnische leiding aan de beroepskeuze-adviseurs op 30 grotere arbeidsbureaus. Bij deze ‘Centrale Dienst’ werkten 7 psychologen, die elk de beroepskeuze-adviseurs  in een bepaalde regio coachten. Samen met de faculteit psychologie van de Universiteit van Amsterdam produceerde deze ‘Centrale Dienst’ steeds meer tests, die gebruikt werden in de beroepskeuze-advisering. Zoals bijv. D.A.T. en B.I.T. De tests werden meestal door Zwets en Zeitlinger (nu Pearson) in de handel gebracht.

Namen uit die tijd zijn: Wouter Lucassen en Arne Evers. De beroepskeuze-adviseurs van de arbeidsbureaus konden desgewenst psychologen inhuren voor cliënten met ernstige psychische problemen.

De beroepskeuzebureaus hadden verschillende cliëntengroepen:

  1. Scholieren in klassenverband. Zowel eind basisschool voor de keuze van voortgezet onderwijs als in het voortgezet onderwijs bij de keuze van vakkenpakketten / profielen. De scholieren kregen dan eerst klassikaal een schriftelijke test, die een schooldag duurde. Daarna had de beroepskeuze-adviseur een gesprek met de scholieren en nam soms nog wat individuele tests af. Vervolgens vond een gesprek plaats met een docent en met de ouders (en de leerling in het voortgezet onderwijs). Hierna schreef de beroepskeuze-adviseur een rapport dat naar de ouders en de school ging.
  2. Individuele cliënten, zoals scholieren die een vervolgopleiding zoeken, scholieren die vastgelopen zijn, of ter ondersteuning bij profiel- of vakkenpakketkeuze. Volwassenen die van beroep willen of moeten veranderen. Deze laatste groep vond je vooral bij de afdelingen beroepskeuze van de arbeidsbureaus en ook wel bij enkele particuliere bureaus. Zij kregen een intakegesprek van een uur. Daarna groepsgewijs een hele dag schriftelijke tests. Vervolgens een 1 à 2 uur durend individueel adviesgesprek, waar vaak ook nog individuele tests afgenomen werden. Het onderzoek werd afgerond met een beroepskeuzerapport.

Op de arbeidsbureaus hadden de  beroepskeuze-adviseurs ook nog een derde groep cliënten. Kandidaten voor een door de overheid (arbeidsbureau) betaalde omscholing, zoals bv.: timmerlieden, elektriciens, administratief personeel, boekhouders, ziekenverzorgenden, procestechnici, ICT programmeurs en management opleidingen.

BEROEPSKEUZE-METHODIEK

Er is veel gepubliceerd over beroepskeuze-methodiek. De belangrijkste auteurs zijn: Wiegersma, 1961-1970;  Steenhuizen, 1971; Taborsky en de Grauw, 1974; Spijkerman, 1989;  Helbing, 1991; Taborsky, 1992. Begin 70er jaren ontstond een ingrijpende wijziging in de methodiek van beroepskeuze-advisering. Pere, 1986, zegt hierover op blz 108 e.v.:” Terwijl tot 1970 nog een voornaam accent ligt op het moreel directieve, autoritaire advies waarin cliënten wordt medegedeeld wat het beste voor hen is, wordt daarna het roer omgegooid. De cliënt wordt zelf verantwoordelijk gesteld voor de keuze van een beroep. Het advieswerk krijgt een non-directief accent.”De cliënt krijgt nu alle informatie die een beroepskeuze-onderzoek oplevert te horen. Mogelijkheden en beperkingen worden doorgepraat. Het resultaat van een  beroepskeuze-onderzoek is niet langer een directief advies, maar toetsend, reflecterend en een opsomming van suggesties. Doel is de cliënt zo goed mogelijk te informeren omtrent zijn/haar potenties, zodat hij/zij een goede beslissing kan nemen omtrent studie en/of beroep. Tevens wordt uitgebreid geïnformeerd over beroepen en opleidingen. De beroepskeuze-adviseur heeft een zeer goede kennis van de opleidingen- en beroepenwereld".   

FINANCIERING EN REORGANISATIES

Opkomst.                                                                                                                                

Al vanaf 1931 leefde het besef dat beroepskeuze-advisering door de overheid gesubsidieerd moest worden. Dat was aanvankelijk vooral een subsidie per cliënt. Op 3 maart 1948 werd het Centraal Comité van Samenwerking inzake Voorlichting bij Beroepskeuze heropgericht. Initiatiefnemer was W. Beijers. Als koepelorganisatie bestond sinds 1926  het Centraal Comité al voor de verzuilde samenwerkingsverbanden (katholiek, protestant en neutraal). Kort na de Tweede Wereldoorlog komt op de arbeidsbureaus de Openbare Beroepskeuze-advisering van de grond. Dit leidde tot een strijd rond het dreigende monopoliseren van de beroepskeuze-voorlichting door de rijksoverheid. Het argument was, dat er ook pedagogische en levensbeschouwelijke aspecten aan de beroepskeuze-voorlichting zaten die primair de verantwoordelijkheid waren van ouders, scholen en particuliere instellingen. Daarnaast werd ook als argument de vrije keuze van het individu aangevoerd. Dit is voor het Centraal Overleg een kwestie die veel aandacht vraagt in de strijd van de particuliere bureaus om een volwaardig partnerschap met de centrale overheid. Vanuit de samenleving en het parlement werd de druk steeds groter om beroepskeuze-voorlichting niet als staatsaangelegenheid te zien en de particuliere bureaus te subsidiëren. In 1948 laat de centrale overheid aan het Centraal Comité weten dat zij een openhartige en eendrachtige samenwerking met de centrale vertegenwoordigers uit de particuliere hoek willen. Door de benarde financiële situatie van de rijksbegroting kon er echter nog geen subsidietoezegging gedaan worden. Op aanraden van Van der Grinten (een bestuurder uit de eerste periode van de oprichting van het RK bureau in Rotterdam) schreef Beijers op 10 december 1948 een brief naar Pater Stokman, een invloedrijk KVP tweede kamerlid. Er kwam een gesprek met Beijers, Stokman en de Kort (voorzitter vaste kamercommissie sociale zaken). Op 16 december diende De Kort bij de behandeling van de rijksbegroting van het Ministerie van Sociale Zaken een motie in voor een subsidieregeling van de particuliere bureaus. Het Rijk stelde in 1950 373.000 gulden ter beschikking voor de arbeidsbureaus en 7500 gulden voor de particulieren, met name het Centraal Comité. De motie werd door de confessionele meerderheid van de Tweede Kamer aangenomen.

Het besluit was: De Particuliere Bureaus voor Studie- en Beroepskeuze, welke aan de te stellen normen van deugdelijkheid voldoen, te subsidiëren op een in financieel opzicht aan de Rijksarbeidsbureaus gelijkwaardige wijze.   Maar tevens stond in de ‘Motie De Kort’, dat het Arbeidsbureau geen externe beroepskeuze-adviezen meer mocht geven en het aanstellen van 5 psychologen werd verboden. (Otten,1985 en Knook, 1948 – 1980, Slagmolen, 1991 en 1993, Warners 2014). Dankzij de inzet van Knook werden deze beperkingen van de Openbare Beroepskeuze-advisering na een half jaar weer opgeheven.

Bloei.                                                                                                                                    

Het duurde nog tot eind 1951 voor de toenmalige minister Joekes met een voorstel kwam om particuliere bureaus een rijkssubsidie te geven van 3 gulden per individueel onderzoek en 3 gulden voor 7 klassikale onderzoeken. Dit was een voorlopige subsidieregeling. De definitieve subsidieregeling liet nog eens tien jaar op zich wachten. Pas in 1962 werd de subsidie zodanig dat het instellingen een behoorlijke financiële basis kon verschaffen. In 1957 verschijnt een rapport van de ‘Commissie Langeveld’. De hierin gedane voorstellen betreffende: methodiek, opleiding, rijksinspectie en subsidiëring worden door de regering grotendeels overgenomen. Dit resulteerde in 1962 in een nieuwe subsidieregeling voor het Particuliere Studie- en Beroepskeuzewerk. (Duijker, 1962). Een subsidie van 75% voor de kosten van het bureau; 25% van de kosten dient geïnd te worden als bijdrage van de cliënt per advies. Het bureau is verplicht om per deskundige 260 adviezen uit te brengen op jaarbasis. Wordt het aantal niet gehaald in één jaar dan wordt de subsidie gekort.  

Hierna ontstond de bloeitijd van de beroepskeuze-advisering. Zowel bij de Openbare Beroepskeuze-voorlichting bij Arbvo (Het Directoraat Generaal voor de Arbeidsvoorziening van het Ministerie voor Sociale Zaken en Volksgezondheid), als bij de ‘Bijzondere’ Beroepskeuze-voorlichting van de gesubsidieerde ‘Particuliere Bureaus’. Een bloeitijd die globaal duurde van begin 60er jaren tot eind 80er jaren. In de loop der jaren verandert het werk op de particuliere bureaus door verandering van methodiek. De toenmalige subsidieregeling voorziet niet in de ontstane veranderende behoefte. In de 70er jaren komt er vraag naar groepswerk en vakkenpakketkeuze-begeleiding door de invoering van de Mammoetwet (1968) en er ontstaan vanaf 1971 informatheken, waar men zich kan informeren over mogelijke opleidingen en beroepen. Ook de introductie van de counselings- en procesgedachte kan niet ondergebracht worden binnen de geldende subsidieregeling.

Andere tijden.                                                                                                                      

De subsidieregeling gaat knellen voor de particuliere bureaus. In de loop van de 80-er jaren groeide echter ook bij de subsidiegever, het Directoraat Generaal voor de Arbeidsvoorziening, onvrede over de beroepskeuze-advisering. Naast het gegeven dat Arbvo vond dat vooral beter gesitueerden profiteerden van beroepskeuze-voorlichting, werd ook de advisering sterk bediscussieerd. De beroepskeuze-adviseur werkte vanuit het principe dat een goede beroepskeuze zorgt voor een goede motivatie en arbeidsresultaat; de arbeidsbemiddelaars wilden liever adviezen die aansloten op de directe vraag op de arbeidsmarkt. De doelstelling van Arbvo was: arbeidslocatie.

Beroepskeuze-advisering moest binnen dat doel passen, d.w.z. Arbeidsvoorziening wilde beroepskeuze-adviezen die pasten bij de kaartenbak met vacatures. De beroepskeuze-adviseurs hadden echter een andere doelstelling: de cliënt helpen een voor haar/hem juiste beslissing te nemen over studie en/of beroep. Dat strookte lang niet altijd met de wensen van de arbeidsbemiddelaars. De bezwaren van Arbvo golden zowel voor de beroepskeuze-adviseurs die op de arbeidsbureaus werkten als voor de beroepskeuze-adviseurs van de particuliere bureaus, waar nog veel capaciteit werd besteed aan 6e klas lagere school- onderzoeken, qua functie een soort voorloper van de Citotoets. (Kamps 1991). In 1984 komt er een concept voor een nieuwe subsidieregeling. Het particuliere beroepskeuzewerk krijgt een schoolkeuze- en een beroepskeuze-advies deel. Het schoolkeuzedeel op basis van contracten met scholen wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen en het beroepskeuze en adviesdeel op basis van contracten met het arbeidsbureau door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In 1986 wordt deze subsidieregeling ingevoerd. 

Neergang.                                                                                                                              

Op 1 januari 1991 trad de nieuwe Wet voor de Arbeidsvoorziening in werking, waarin ook de financiering van de beroepskeuze-advisering verder geregeld werd. Het nieuwe beleid was gericht op regionalisatie van de instellingen. Particuliere beroepskeuzebureaus moesten in regionaal verband  fuseren met de regionale organen voor het leerlingwezen en de contactcentra onderwijs–arbeid (COA’s). De nieuwe organisatie met 16  Adviesbureaus voor Opleiding en Beroep (AOB) ging van start op 1 januari 1993. Het voorschrift dat alleen subsidie verleend werd voor ‘gecertificeerde’ beroepskeuze-adviseurs, kwam te vervallen. De bureaus moesten in onderlinge concurrentie opdrachten verwerven bij arbeidsbureaus en scholen. Scholen en arbeidsbureaus kregen een geoormerkt budget om te besteden aan beroepskeuze-voorlichting. Op veel arbeidsbureaus werden de specialismen afgeschaft. Beroepskeuze-adviseurs kregen een generalistische functie van ‘consulent’. Beroepskeuze-aanvragen van niet bij het arbeidsbureau ingeschreven particulieren mochten niet meer op het arbeidsbureau in behandeling genomen worden. De beroepskeuze-aanvragen vanuit de arbeidsbemiddeling werden uitbesteed aan de AOB’s. Dat gebeurde echter niet overal in gelijke mate, omdat de regionaal bestuurde arbeidsbureaus onder het tripartite bestuur beleidsruimte hadden.(Lucassen 1995). Het werd evenwel nog slechter. In 1995 werd de oormerking van subsidiegelden voor beroepskeuze- advisering afgeschaft. Dit had twee gevolgen. Een aantal scholen en arbeidsbureaus ging dit geld aan andere zaken uitgeven. Bij uitbestedingen kregen de AOB’s nu ook concurrentie van in de vrije markt ontstane ‘loopbaanadviesbureaus’, die voortkwamen uit het personeelswerk en waar vrijwel geen gediplomeerde beroepskeuze-adviseurs werkten. (Wijers, 1995) zegt hierover o.a. : ”Als de AOB’s verdwijnen zal het gat waarschijnlijk snel opgevuld worden door organisaties met een flitsende presentatie, maar zonder noemenswaardige wetenschappelijke en ethische substantie in hun dienstverlening”. De privatiseringsgolf aan het einde van de vorige eeuw had nu ook de beroepskeuze-advisering getroffen. Het AOB was een bedrijf geworden waarbinnen termen als efficiëntie, kosten-batenanalyse, urenregistratie en marktgericht werken, gemeengoed werden. Subsidies en overheidsinspectie op de kwaliteit waren afgeschaft. Maar vanuit de beroepsorganisatie van beroepskeuze-adviseurs heeft men zich ingezet om de kwaliteit van het werk hoog te houden en zichtbaar te maken voor het publiek. Zie het volgende hoofdstukje ‘Kwaliteitsbewaking’

Op een aantal arbeidsbureaus heeft de beroepskeuze-advisering nog wat langer stand gehouden, totdat in 2001 besloten werd dat het aantal ambtenaren verminderd moest worden. De op de arbeidsbureaus werkzame beroepskeuze-adviseurs, en de medewerkers die zich bezig hielden met scholing, assessment en sollicitatietraining werden overgeplaatst naar het Commercieel Reïntegratie Bedrijf KLIQ. Dit bleek een sterfhuisconstructie te zijn. KLIQ ging in 2004 failliet.

Na 1996 gingen veel AOB’s failliet. Nu bestaan er zelfstandige beroepskeuze-bureaus van ZZPers, die zonder subsidiegelden werkzaam zijn. De bureaus van gekwalificeerde beroepskeuze-adviseurs zijn te vinden onder www.beroepskeuze.nl

Luctor et Emergo.

Ondanks de wildgroei en dreigende teloorgang van het vak beroepskeuze blijkt de behoefte aan onderbouwde adviezen nog altijd noodzakelijk en blijkt de vraag naar gekwalificeerde beroepsbeoefenaren weer toe te nemen. De voorspelling van Wijers is uitgekomen, veel bureaus zijn gekomen, maar evenveel zijn er verdwenen. De bureaus die de specifieke bekwaamheden kunnen aanbieden hebben het moeilijk op de markt, maar zien de vraag naar hun specifieke kennis toenemen. De AMA’s Deventer en Tilburg zijn meegegaan in de fusie van hogescholen, respectievelijk Saxion en Fontys, maar hebben hun herkomst niet verloochend en bieden, zij het enigszins afgeslankt, binnen de Faculteit Toegepaste Psychologiede verschillende vakken aan die voor de beroepskeuze professional van belang zijn.

Het Register voor Beroepskeuze-Adviseurs speelt op dit moment (2014) een belangrijke rol in het herkennen, initiëren en bewaken van de verschillende ontwikkelingen en het op de juiste plaatsen verbindingen leggen en voorwaarden creëren.

KWALITEITSBEWAKING

Door het wegvallen van de subsidie-voorwaarden werden de bureaus niet langer verplicht HBO gediplomeerde beroepskeuze-adviseurs in dienst te nemen. Gevolg: de opleiding werd breder. Psychodiagnostiek verdween vrijwel uit het lesrooster. Beroepskeuze-adviseurs gingen ook vaak kiezen voor de modernere beroepsaanduiding ‘Loopbaanbegeleider’. Tegelijkertijd werd het voor iedereen gemakkelijker om psychologische tests aan te schaffen. De overheidsinspectie op de kwaliteit van de beroepskeuze-advisering verdween. De klassiek opgeleide beroepskeuze-adviseurs dreigden door dit alles onzichtbaar voor het publiek te worden. Het antwoord op deze ontwikkeling was: de (reeds lang bestaande) ‘Stichting Register Beroepskeuze-adviseurs’ een rol te laten spelen. In 1957 is deze door Knook opgericht ter bevordering en bewaking van de integriteit en kwaliteit van de beroepskeuze-adviseurs. Er werd nu ook een Register van Beroepskeuze-bureaus ingericht. Ingeschreven adviseurs (allround, inclusief psychodiagnostiek) en bureaus voldoen aan hoge eisen van vakbekwaamheid. Dit Register biedt het publiek de mogelijkheid om in het woud van beroepskeuze- en loopbaanbureaus de kwalitatief goede bureaus te vinden. Op de website www.beroepskeuze.nl staan de geregistreerde en gekwalificeerde bureaus en adviseurs vermeld.

 

AUTEURS  VAN  MEEGELEVERDE  BOEKEN.

H.C. Duijker: DE BEROEPSKEUZEVOORLICHTING IN EEN NIEUWE FASE, 1962. Artikel nr. 156 in de ‘Arikelenreeks van Arbvo’.

J.C. Helbing: PSYCHODIAGNOSTIEK BIJ BEROEPSKEUZE-ADVISERING EN PERSONEELSSELECTIE:  EEN VERGELIJKING, 1991. Een hoofdstuk in het ‘Liber Amicorum’ voor J.G. Hische, ter gelegenheid van diens pensionering.  

J.G. Hische: VOORSPELBAARHEID VAN OPLEIDINGSRESULTATEN AAN DE CENTRA VOOR VAKOPLEIDONG VAN VOLWASSENEN. 1971.

J.G. Hische:  STANDPUNT EN HORIZON: ERRETUM AMICORUM, 1992.

B. Kamps: BEROEPSKEUZEVOORLICHTING TUSSEN ARBEIDSVOORZIENINGSWET EN REGIONALE DIENSTENCENTRA, 1991. Een hoofdstuk in het ‘Liber Amicorum’ voor J.G. Hische, ter gelegenheid van diens pensionering,.getiteld: STANDPUNT EN HORIZON, onder redactie van A.J. Blommers en W.I. Lucassen.

A.L.C. Knook: PROBLEMEN ROND DE SCHOOL- OF STUDIEKEUZE, 1955. Artikel nr. 53 A in de ‘Artikelenreeks van Arbvo’.   

A.L.C. Knook : OVER TEELT EN TRAINING VAN BEROEPSKEUZE-ADVISEURS, 1968, artikel nr. 177 in de ‘Artikelenreeks van Arbvo’ (in archiefdoos ‘Knook’). 

A.L.C. Knook: ARCHIEF VAN KNOOK, 1948 -1980.

W. Lucassen: ARBEIDSVOORZIENING EVOLUEERT AOB’S, een artikel in het tijdschrift ‘Loopbaan’ van juni 1995.

B. Otten: BEROEPSKEUZEADVISERING BINNEN ARBEIDSVOORZIENING, 1985, p. 17 e.v.

H.M. Pere: TUSSEN ARBEIDSMARKT EN INDIVIDUEEL WELZIJN, 1986, p. 95 e.v.

J. Slagmolen: ARIE KNOOK: MISTER BEROEPSKEUZE, een artikel in het tijdschrift ‘De Psycholoog” van december 1991.

J. Slagmolen: VRAAGGESPREK MET WIM BEYERS, HET PARTICULIERE BEROEPSKEUZEWERK, een artikel in het tijdschrift ‘De Psycholoog” van januari 1993.

R. Spijkerman, STUDIE EN BEROEPSKEUZE, 1989.

A. Steenhuizen: BEROEPSKEUZEPSYCHOLOGIE, 1970.

O.Taborsky: LOOPBAAN IN BALANS, 1992.

S. Wiegersma: PSYCHOLOGIE VAN  BEROEP EN BEROEPSKEUZE, 1961 – 1967.

G. Wijers: WORDT HET NOG WAT TUSSEN DE AOB’S EN DEN HAAG?, 1995. Een artikel in het tijdschrift ‘Loopbaan’ van april 1995.

B. Warners  2014, een notitie over het boek HET NIB EN ZIJN VOORLOPERS, MEER DAN EEN HALVE EEUW BEROEPSKEUZEWERK IN WEST NEDERLAND. Door D. Bakker. 

M. de WolffOVER  BEROEPSKEUZEVOORLICHTING VIA HET ARBEIDSBUREAU, +/_ 1948  Een artikel dat zich bevindt in het ‘Archief van Knook’.                                                                                                       

Aangeleverd door pietpols@gmail.com

Met dank aan Jenny van Groningen, José van de Kerkhof, Tineke Kuitert en Bert Warners voor hun essentiële bijdragen.